dinsdag 24 februari 2015

Soms is nu

Pijn. Ik heb het altijd. Soms word ik er doodmoe van. Soms is nu. 

Mijn spieren en gewrichten doen niet meer wat ik wil. Trillend krakend knisperend stijf vermoeid en dat in combinatie met pijn, altijd, in mijn hele lijf. 
Ik schrijf dit niet om zielig te doen of om te zeuren. Ik hoef geen medelijden. Zeg alsjeblieft ook niet dat je het begrijpt. Uitleggen. Dat is wat ik wil.

Iemand zei ooit: het is alsof ik een fikse, zeurende kiespijn heb, maar dan in mijn hele lijf. Ik weet niet of dat klopt, ik had nooit zoveel kiespijn.
Misschien had je ooit een slijmbeursontsteking in je schouder of elleboog. Dié pijn en dan op een heleboel plekken in je lichaam, dat komt het dichtst in de buurt.

Naast alle medicatie die ik slik, probeer ik in balans en beweging te blijven met veel wandelen, medische fitness, mediteren en een goede weekplanning. Ik ben nog steeds op zoek naar mijn belastbaarheid en grenzen, niet alleen fysiek, maar ook mentaal, en ga er dan ook nog regelmatig overheen. 
Ik volg een mindfulnesstraining en probeer tijdens de dagelijkse oefeningen de pijn te accepteren in plaats van er tegen te vechten. Het acceptatieproces vordert. Maar soms..soms vervloek ik de pijn. Soms is nu.


vrijdag 28 december 2012

Briefgeheim (tweede en herziene versie)


Met trillende vingers maakt ze de envelop open, voorzichtig, zodat ze de inhoud niet zal beschadigen. Weer een brief, één velletje vol woorden in keurige regels. Ze kijkt naar het handschrift en graaft in haar geheugen. Het blijft haar bekend voorkomen, maar hoe ze ook piekert, het antwoord zit verstopt in een ver hoekje. Elke week komt er een brief, altijd op zaterdag. Ze draait zich om en loopt naar de kast waarin ze de rest van de brieven heeft opgeborgen. Het lezen stelt ze uit. Straks gunt ze zichzelf het genoegen. De ontvangen brieven heeft ze, gebundeld met een rode strik, verborgen achter de stapel fotoalbums. De nieuwe brief legt ze er bovenop. Vol verwachting.

Het is ongeveer zes maanden geleden begonnen. Toen viel de eerste brief op de mat. Ademloos had ze hem gelezen. Wie schreef dit? Hoe was dit mogelijk? Keer op keer herlas ze de brief. De tweede brief, een week later, was zo mogelijk nog verrassender. Hierna is haar leven nooit meer hetzelfde geworden. Iedere week ontvangt ze een nieuwe brief. Tegenwoordig voelt ze al op vrijdag de spanning in haar lijf sluipen en kan ze amper wachten tot zaterdagochtend. Hoe goed ze haar best ook doet om het te verbergen, haar omgeving begint te merken dat er iets met haar aan de hand is. Niet dat iemand ooit heeft gezien dat ze deze brieven ontvangt, ze bewaart haar geheim angstvallig in haar hoofd, hart en kast.

Ze weet zeker dat er voorlopig niemand in huis is. Met voorzichtige stappen loopt ze naar de kast, dralend, alsof ze het moment nog even wil uitstellen. Nieuwsgierigheid en angst voeren een strijd. Ze grist de brief van de stapel en haalt hem snel uit de envelop. Zuchtend glijdt ze met haar rug langs de muur op de grond. Daar zit ze dan, haar benen voor zich uitgestrekt en haar rug en hoofd steunend tegen de koele muur.
Hitte verspreidt zich door haar lichaam als ze de eerste woorden leest. Dit had ze niet verwacht.

De eerste brief was nog niet zo heel erg bijzonder. Inmiddels zijn de brieven –voor haar althans– steeds extremer geworden. De eerste stappen waren goed te volgen, elke week weer, maar dit…dit kan toch niet?
Ze zucht. Het liefst zou ze deze en alle vorige en volgende brieven weggooien. Ze durft het niet. Ze is te bang voor wat er dan kan gebeuren.
Minutenlang staart ze voor zich uit. Haar gedachten razen door haar hoofd, maar komen steeds weer op hetzelfde punt uit: ze kan en mag de brieven niet negeren.

De angst voor wat er zal gebeuren als ze dát doet, is te groot. Het antwoord wil ze niet weten, maar het alternatief is minstens zo erg.
Als deze brief al zó ver gaat, wat kan ze dan in de volgende verwachten? Ze wil haar leven niet laten beheersen door deze brieven. De uitweg ziet ze echter niet. Niet nu.
Snel stopt ze de laatste brief onder de rode strik. Ze heeft nog tijd tot maandag. Dan zal ze hem opnieuw moeten lezen, keer op keer, om alles goed in zich op te nemen en de instructies te onthouden.

Op het moment dat ze de kast sluit, hoort ze de achterdeur. Ze wrijft met haar handpalmen over haar rok om het zweet weg te vegen. Niemand mag haar zo zien. Niemand mag het weten. Niemand zal het begrijpen. Niemand. Plotseling wordt ze overvallen door een angstaanjagend gevoel van eenzaamheid. Ze voelt zich steeds verder verwijderd van haar veilige, geborgen leventje van vroeger. Niemand die het weet, niemand die het merkt. Ze staat er nu alleen voor, samen met de briefschrijver.
Haar man komt binnen en geeft haar een vluchtige kus op haar wang. Ze glimlacht en vraagt: ‘koffie?’.

Als ze samen aan de keukentafel zitten, twijfelt ze even. Zal ze het hem vertellen? Hoe zal hij reageren als hij hoort dat ze al zes maanden lang elke week een brief ontvangt?
De gedachte alles er uit te gooien, komt plotseling in haar op en stopt ze net zo snel weer weg. De bezwaren wegen te zwaar. Ze kan natuurlijk niet doodleuk de brieven noemen zonder iets over de inhoud te vertellen. Hij zal direct willen weten wat er in staat en vooral ook wie deze brieven schrijft. Misschien wil hij ze zelfs wel lezen of stelt hij voor om naar de politie te gaan.
Hoe graag ze dit ook met iemand zou willen delen, het kan gewoonweg niet, ze is te bang voor de gevolgen.

Haar verleden heeft haar achterhaald. Het blijft altijd deel uitmaken van wie ze is, hoe hard ze ook probeert om er aan te ontsnappen. Het wordt steeds erger. Zelfs haar toekomst haalt haar in.

Degene die de brieven schrijft weet alles van haar. Hij of zij – ze denkt dat het een hij is – begon met schrijven over haar verleden. Later kwamen er steeds meer feiten bij uit het heden. Inmiddels hebben de brieven een luguber karakter gekregen. Elke week krijgt ze een brief waarin staat beschreven hoe haar komende week er uit zal zien. In detail wordt verteld wat er gaat gebeuren en hoe ze daar op zal reageren. Ze heeft geprobeerd deze voorspelde toekomst te negeren, maar dat lukt niet. Dag na dag gaat ze steeds meer haar leven leiden zoals in de brieven beschreven staat. Ze volgt een heel andere richting dan ze normaal zou doen. Niet zíj bepaalt haar leven, maar de briefschrijver.

Ze moet dit alleen doen. Niemand zal het begrijpen. Haar man weet alles van haar, ook haar verleden, maar hij zal nooit snappen dat ze de brieven volgt. Of wel?
Ze slaakt een diepe zucht, maar trekt meteen haar gezicht weer in de plooi. Haar man kijkt haar de laatste tijd toch al zo onderzoekend aan. Hij heeft al een paar keer gevraagd of er iets aan de hand is. Tot nu toe heeft ze hem steeds om de tuin kunnen leiden met een vaag antwoord. Het is de vraag hoe lang ze dit toneelspel volhoudt. Ook hij moet toch merken dat ze elke week een beetje meer verandert en dat ze andere keuzes maakt?
De verwarring in haar hoofd neemt toe; haar verleden, heden en toekomst, alles loopt door elkaar heen. Ze neemt zichzelf voor om maandag heel rustig alle brieven te herlezen en dan te bepalen welke stappen ze gaat zetten. Kost wat kost wil ze ontdekken wie de briefschrijver is. Ze gaat hier een einde aan maken. Zíj bepaalt toch hoe haar leven verloopt? Resoluut kijkt ze haar man aan. Twee dagen langer houdt ze dit nog wel vol.

Zondagnacht. Ze ligt te woelen in bed. Elk uur hoort ze de kerkklokken slaan, maar de slaap wil niet komen. Starend in het donker neemt ze -nog een keer- in gedachten alle brieven van de afgelopen maanden door. De brief die zaterdag werd bezorgd heeft ze nog maar één keer gelezen en ze kan zich niet alle details herinneren. Hoe meer ze daaraan denkt, hoe meer ze de behoefte krijgt om naar beneden te gaan om de brief te lezen. Zou ze dat doen? Wat als haar man wakker wordt en haar beneden vindt? In bed blijven liggen heeft geen zin, als ze zo blijft draaien en zuchten maakt ze hem natuurlijk ook wakker.

Zachtjes rolt ze zich op haar zij en stapt uit het bed. Met haar handen zoekend langs de muur en de trapleuning vindt ze in het donker de weg naar beneden. Haar adem houdt ze in tot ze bij de kast staat. Pas dan merkt ze de verkramping in haar lijf en haar gebalde vuisten op. Ze pakt het stapeltje brieven uit de kast, knipt de schemerlamp aan en gaat zitten in de schommelstoel in de hoek. Eerst legt ze een boek binnen handbereik; als haar man naar beneden zou komen, kan ze dit snel boven op de brieven leggen. Vervolgens pakt ze de eerste brief van de stapel. Zo leest ze, heel zorgvuldig, alle brieven nogmaals door totdat ze bij de laatste brief is aanbeland.

Ergens vanuit haar achterhoofd knaagt het besef zich langzaam maar zeker naar voren. De briefschrijver, ze weet wie het is! Trillend zit ze in haar stoel. Minutenlang.
Waarom doet hij dit? Waarom wil hij elke stap die ze zet voorschrijven en controleren? Hij laat haar dingen doen die ze nooit eerder deed. Onbegrip en angst razen voorbij, een beklemmend gevoel grijpt haar vast.

De stapel brieven neemt ze mee naar het toilet. Ze verscheurt de brieven, één voor één, met langzame gebaren. De snippers dwarrelen naar beneden en resoluut spoelt ze het toilet door. Zo. Weg ermee. Wat nu?
Voordat ze de tijd krijgt om hierover na te denken, hoort ze een bonkend geluid. Hij komt haar halen! Ze pakt de telefoon, toetst 112 in, maar haar stem laat haar in de steek. Een gorgelend geluid ontsnapt aan haar keel. Ze gooit de telefoon weg, rukt de voordeur open en rent op blote voeten naar buiten. Rennen, weg van hier! Ze struikelt over een vergeten boomstronk en klapt met haar hoofd tegen de boom.

Over haar gesloten oogleden glijdt een licht. Ze opent haar ogen. Blauw licht flitst tussen de bomen. Koplampen draaien naar haar toe en ze wordt gevangen in het felle licht, in haar dunne nachtpon. Wielen komen schuivend tot stilstand, zand spat op. Een autoportier wordt opengegooid, maar tegelijkertijd komt er vanaf de andere kant iemand aanrennen. Hijgend staat hij stil en knielt bij haar neer.
Haar man, de briefschrijver! Ze knippert met haar ogen en begrijpt niet wat hij tegen haar zegt. Zijn stem verflauwt en de lichtbundels worden donker. Het laatste wat ze voelt is dat hij haar vastpakt.

Een ritmisch geluid maakt haar wakker. Piep. Piep. Piep. Het ritme van de piep loopt synchroon met het bonken in haar hoofd. Onophoudelijk. Piep en dreun, alsof ze samen dansen. Ze kreunt en wil haar hand naar haar hoofd brengen. Dat lukt niet, ze zit vast, haar polsen zijn vastgebonden. Voorzichtig beweegt ze haar voeten, haar benen, haar hoofd. Dat lukt nog, gelukkig. Haar vingers voelen raar aan, alsof ze van dikke klei zijn gemaakt, maar ze kan ze nog wel bewegen. Met een ruk probeert ze haar rechterpols los te trekken.

Een hand sluit zich dwingend om haar pols. ‘Rustig nou,’ fluistert iemand in haar oor, ‘je moet rustig blijven liggen.’ Ze spert haar ogen wijd open. Het is haar man!
Paniek neemt bezit van haar. Verwoed probeert ze zich te herinneren wat er is gebeurd. Het verscheuren van de brieven, haar val tegen de boom en de blauwe lichten. Er was toch hulp gekomen, ze kwamen haar toch redden? Hoe kan het dan dat ze nu door hem gevangen wordt gehouden?

Voetstappen komen dichterbij en ze draait haar hoofd naar links. Een witte jurk en witte schoenen. Een verpleegster? ‘Eindelijk. U bent wakker. Het is belangrijk dat u rustig blijft. U hebt een flinke smak gemaakt, maar alles komt goed’.
Ze draait haar hoofd naar rechts, naar haar man en weer naar links, naar de verpleegster. ‘Waar ben ik?’ klinkt het schor.
‘U bent in het ziekenhuis, omdat u met uw hoofd tegen een boom was gevallen. We houden u ter observatie vannacht hier, maar waarschijnlijk mag u morgen al weer fijn met uw man naar huis.’ ‘Neeeeeeeeeeeee,’ schreeuwt ze, ‘neeeeeeeeeeeeeeeeeeee.’
Zorgelijk kijkt de verpleegster haar aan. ‘Misschien moeten we haar toch nog een kalmerend middel toedienen,’ zegt ze en ze draait zich om en loopt weg.

Haar man streelt zacht haar hand. ‘Dit is allemaal heel anders uitgepakt dan de bedoeling was. Ik zal het je uitleggen. Echt, ik zal je alles vertellen, maar nu moet je rusten.’ De verpleegster staat ineens weer naast haar bed en voor ze het in de gaten heeft, verstilt alles om haar heen en glijdt ze weer weg in het donker.

De volgende ochtend is het bonken in haar hoofd een zachte klop geworden. Ze voelt zich stukken beter. Het geroezemoes van stemmen en het geklik van voetstappen op de gang vormen een geruststellend achtergrondgeluid. Ze slaakt een zucht. Haar man zit naast haar bed, zijn hoofd voorover gezakt, diep in slaap.
Ze zou hem wakker willen maken om de verklaring uit hem te rammen, maar ze moet rustig in bed blijven liggen. Stilletjes denkt ze terug aan hun leven samen. Het begon zo mooi, zij was hevig verliefd en hij zo romantisch. Hun liefde was sterk. Langzaamaan was hun leven in een sleur geraakt. Tot de laatste maanden. De laatste tijd was alles veranderd.

Iedere brief was een stap verder gegaan. Ze kreeg opdrachten, elke week weer. Ze deed dingen die ze nooit eerder deed. Spannend was het, dat wel. Hun leven samen was weer leuk geworden. Zou hij daarom die brieven hebben geschreven? Hij had toch ook gewoon kunnen zeggen dat hij de sleur wilde doorbreken?
Haar man opent zijn ogen en ziet haar vragende blik. Hij schraapt zijn keel en begint te vertellen. Over hun leven samen en de twijfels die hij had gekregen. De keren dat hij had geprobeerd er met haar over te praten, maar dat het telkens weer op ruzie was uitgedraaid, omdat hij niet de juiste woorden kon vinden. De beschuldigingen over en weer en zijn machteloze gevoel omdat ze uit elkaar dreven.

Zo was het ontstaan. Alles wat hij niet kon zeggen, had hij opgeschreven. Toen het eenmaal op papier stond, wilde hij het ook aan haar kwijt, dus had hij er een brief van gemaakt en deze opgestuurd. Anoniem. Het was te eng om toe te geven dat hij het was die dit bedacht. Natuurlijk wist hij wel dat hij haar uiteindelijk zou moeten vertellen dat hij de briefschrijver was, maar hoe meer brieven hij verstuurde, hoe moeilijker het werd om er voor uit te komen. Hoe leuker hun leven weer was geworden, hoe groter ook het dilemma werd. Stoppen was toen al lang geen optie meer. Hun verwarde dubbelleven is onomkeerbaar geworden. De condoleancebrief valt op de mat.



© Rijnmeermin



De eerste versie van dit verhaal publiceerde ik in september 2012.
Dit is de tweede, herziene versie.

Luister naar mij (deel 17 - slot)

De klaterende lach van Luuk klinkt inmiddels in de woonkamer. Even later galmt door het huis: ‘Jenny, ik ben er weer.’ Een moment weet ik niet óf en wát ik moet antwoorden. Thomas hoort gegarandeerd direct dat er iets aan de hand is. Is het wijs om hem te alarmeren of juist niet? Met het onvoorspelbare gedrag van Ben Pietersen in gedachten, antwoord ik zo normaal mogelijk: ‘Fijn!’

Thomas komt met grote stappen de keuken in gelopen en kijkt me verwonderd aan.
Ik frons mijn wenkbrauwen en schud nee. Dat had ik niet moeten doen. ‘Wat is er aan de hand?’ Thomas loopt rakelings langs de keukentafel en mist ternauwernood de hand van Ben Pietersen. ‘Huh,’ klinkt vanonder de tafel. Thomas bukt en grijpt de arm van Ben Pietersen stevig vast. Met één hand om zijn arm geklemd en de andere aan zijn been, schuift hij hem naar voren. Ineengedoken, met zijn armen zijn hoofd beschermend, blijft Ben Pietersen op de keukenvloer zitten. ‘Ik was het niet.’ Zijn gedempte, hoge stem klinkt smekend.

Thomas en ik kijken elkaar vragend aan. De forse man, die mij eerder zoveel angst inboezemde, gedraagt zich als een kind. ‘Kom maar weer zitten, Ben. Je koffie wordt koud.’ Ik hoop dat ik -in korte tijd- voldoende zijn vertrouwen heb gewonnen. De grote, hoekige man schuift omzichtig op de keukenstoel, zijn hoofd gebogen.
Luuk stuift de keuken in en blijft plotsklaps onbeweeglijk staan als hij Ben ziet zitten.
‘Hoi,’ zegt hij onbevangen. Charlie gaat naast de stoel van Ben zitten en legt zijn poot op zijn knie. Het lijkt of de vrijmoedigheid van Charlie de juiste snaar raakt. Ben kijkt op en kijkt ons één voor één lang aan.

‘Dit is Ben, de zoon van mevrouw Pietersen,‘ zeg ik bedaard. ‘Vertel eens Ben, waar ben je al die tijd geweest? Ik hoorde van je moeder dat ze je al een paar jaar niet had gezien.’ Ik besluit voorlopig de dood van zijn moeder te verzwijgen.
Zodra ik zijn moeder noem, verschijnt een schuwe blik in de ogen van Ben. Er valt een angstvallig lange stilte. Thomas kijkt Ben bemoedigend aan. Dan begint hij, traag opdreunend, aan zijn relaas.

‘Ik heb altijd bij mijn moeder gewoond. Eerst samen met mijn zusje en mijn vader, maar die heeft bijna 30 jaar geleden zelfmoord gepleegd. Tenminste, dat dacht ik toen nog.
Ik was 14 en mijn zusje 4. Zij werd uit huis geplaatst, omdat mijn moeder het allemaal niet aankon. Mijn moeder was overspannen, maar leek bijna opgelucht dat hij dood was. Pas veel later ging ik eraan twijfelen of het wel ècht zelfmoord was geweest. Dat was toen de vrouw van de slager verongelukte. Mijn moeder deed toen een paar rare uitspraken: dat de slager wel blij mocht zijn met haar als buurvrouw en dat ze alles weer prima geregeld had. Ik vond dat vreemd, maar begreep het niet.’

Ben Pietersen neemt een slok van zijn -waarschijnlijk inmiddels koud geworden- koffie en vervolgt zijn verhaal.

‘Een paar jaar geleden wist ik het ineens zeker. Dat was op de dag dat de slager is vermoord. Ik zag mijn moeder ’s ochtends vroeg hier uit de tuinpoort glippen met een slagersbijl in haar handen. Toen ze ons huis binnen kwam, heb ik haar opgewacht.
Ze ging volledig door het lint toen ik haar confronteerde met alles wat ik had ontdekt en ging mij met de bijl te lijf. Ik ben gevlucht, nog in pyjama, en heb me hier in de tuin verstopt. Ik wist niet waar ik naar toe moest gaan. Na de begrafenis van de slager heb ik me verborgen gehouden in dit huis. Ik kende de verborgen kamer, omdat ik hier vroeger altijd mocht komen spelen. Boven op zolder stond een kist met verkleedkleren en pruiken. Die heb ik gebruikt om af en toe toch naar buiten te kunnen als ik door het raam had gezien dat mijn moeder wegging.
Toen kochten jullie het huis. Ik heb geprobeerd jullie te waarschuwen voor mijn moeder. Daarom heb ik die briefjes overal neergehangen, maar jullie wilden niet naar mij luisteren. Mijn moeder was een seriemoordenaar. Om te voorkomen dat ze jullie ook zou vermoorden, heb ik haar opgehangen in het trapgat. Dat was de enige manier om haar te stoppen.’ Giechelend beëindigt Ben zijn verhaal. Hij slaat met zijn vuisten op zijn knieën alsof hij zojuist een goede mop heeft verteld. Het giechelen gaat na een minuut over in een onbedaarlijke lach. Waanzin wordt weerspiegeld in zijn ogen. Zit het moorden in zijn genen?

Ik bijt op mijn lippen, kijk Thomas vermanend aan om niet te reageren en zeg: ‘Ach, Ben, ik vergeet helemaal om je een koekje aan te bieden. Thomas, schenk jij nog een keer koffie in? Dan haal ik koekjes uit de stacaravan. Loop je even mee, Luuk?’
Vlug duw ik Luuk naar buiten. In de caravan gris ik mijn mobiele telefoon van tafel en ik bel 112.

******************

Ik heb mijn paspoort al in mijn hand als ik mezelf meld bij de portier van de Pompekliniek.
Zoals elke zaterdag word ik vriendelijk toegeknikt, maar zelfs na een paar maanden wordt mijn paspoort nog steeds aandachtig bestudeerd. Nadat mijn handtas is gescand, passeer ik de detectiepoort. Mijn broer Ben heeft TBS gekregen.


© Rijnmeermin




 

donderdag 27 december 2012

Luister naar mij (deel 16)

Gehaast droog ik mijn handen af aan de theedoek en gooi de achterdeur open. Trillend als een rietje kruipt Luuk tegen mij aan. Op het eerste gezicht lijkt hij ongedeerd te zijn. Mijn hart klopt in mijn keel als ik zijn blik naar boven volg, maar ik zie niets. ’Wat is er aan de hand, Luuk?’ vraag ik, terwijl ik hem bezorgd aankijk.
‘Ik zag een gordijn bewegen. Iemand keek naar buiten. De buurvrouw is toch dood?’ Luuk kijkt gebiologeerd naar het huis naast het onze en wijst naar het raam waar ik eerder de buurvrouw heb zien gluren. ‘De buurvrouw is dood en het huis is leeg,’ zeg ik heldhaftig. Inwendig vervloek ik onze verhuizing naar dit dorp. Dit is niet de nieuwe start waar wij op gehoopt hadden. Blijkbaar heeft Luuk toch meer meegekregen van alle gebeurtenissen dan wij in de gaten hadden. ‘Ga maar naar binnen, Charlie wacht op je. Papa komt ook zo thuis. Ik kijk voor de zekerheid nog even in de tuin. Doe de deur maar dicht, ik ben over een paar minuten weer binnen.’ Voorzichtig manoeuvreer ik hem de keuken in en neem ongemerkt de grote zaklamp bij de achterdeur mee naar buiten. Zachtjes sluit ik de deur en ik haal een paar keer diep adem. Het is al donkerder dan ik dacht. Ik glip snel door de tuinpoort onze tuin uit en blijf een paar tellen roerloos in het donkere gangetje staan. Sluipend langs de schutting probeer ik beter zicht te krijgen op het huis van de overleden buurvrouw. Alles lijkt donker en verlaten. Voorzichtig laat ik het felle licht van de zaklamp naar boven glijden, maar ook nu is er niets te zien.

Precies op het moment dat ik mezelf omdraai om weer naar huis te gaan, gaat onze poort open. Een grote, donkere gestalte werpt een schaduw over mij heen. In paniek hef ik de zaklamp en ik deins achteruit. Een grijnzend gezicht kijkt mij aan.
‘Hallo.’ Zijn stem is hoger dan ik had verwacht. Voor mij staat een forse man van een jaar of veertig met een bleek, hoekig gelaat. Zijn ogen schieten schichtig heen en weer. Plotseling steekt hij vriendelijk zijn hand uit om mij te begroeten. Aarzelend schud ik mijn hoofd. ‘Wie ben jij?’ vraag ik hakkelend. ‘Ben Pietersen,’ antwoordt hij piepend.
‘Ben Pietersen?’ herhaal ik verbouwereerd. In mijn hoofd beginnen duizenden alarmbellen schel te rinkelen. Dit is de verdwenen zoon van de buurvrouw. Is hij degene die alles op zijn geweten heeft? Ik pak de zaklamp met beide handen stevig vast.
Rustig klemt hij zijn grote handen om mijn polsen en duwt de zaklamp naar beneden. ‘Nee!’ Ineens klinkt zijn stem vijandig. Ik probeer mezelf los te rukken, maar hij houdt mij stevig vast. ‘Naar binnen,’ zegt hij korzelig en duwt mij door de tuinpoort in de richting van ons huis. Mijn adem ontsnapt fluitend. Gelukkig. Hij neemt me niet mee naar het huis hiernaast. Ik weet dat Thomas elk moment thuis kan komen. In een flits schiet het door mijn hoofd dat Luuk ook binnen is en ik wil niet dat ze elkaar zien.
Zodra we bij de keukendeur zijn, maak ik deze snel open en roep: ‘Luuk, volgens mij komt papa eraan. Maak jij even de voordeur open en help je hem de spullen uit de auto naar binnen te dragen?’ Ben Pietersen vertrekt geen spier, maar heel even denk ik een angstige blik in zijn ogen te zien.

Razendsnel bedenk ik de te volgen strategie en ik besluit dat ik mezelf het best zo meegaand mogelijk kan opstellen om deze man niet voor het hoofd te stoten. Een paar jaar geleden zag ik een film over het limasyndroom. Het kan nooit kwaad om zijn sympathie te winnen, denk ik koortsachtig. In de keuken kijk ik hem welwillend aan.
‘Wil je koffie?’ vraag ik timide. Ik wijs naar een keukenstoel en draai mezelf om naar het aanrecht. Als Thomas nou maar opschiet, denk ik, terwijl ik zenuwachtig aan het senseo apparaat pruts. Ik zet een mok koffie voor hem neer en kijk belangstellend naar Ben Pietersen. Ik schuif een stoel naar het einde van de tafel en ga zo ver mogelijk bij hem vandaan zitten. ‘Zo. Daar zitten we dan.’ Voor ik verder kan gaan, hoor ik de donkere stem van Thomas en de vrolijke lach van Luuk. De voordeur slaat met een klap dicht. Ben Pietersen staat met een ruk op en duikt onder de keukentafel. ‘Vertel niet dat ik hier ben,’ fluistert hij.
 
 
Wordt vervolgd...
 
 
 

maandag 24 december 2012

Luister naar mij (deel 15)

De week gaat tergend langzaam. Telkens als de telefoon rinkelt, verwacht ik dat de politie belt voor de uitslag van het sporenonderzoek. Juist als Thomas naar de bouwmarkt wil gaan, duwt dezelfde politieagent van een paar dagen geleden op de voordeurbel. Met een zorgelijke blik vraagt hij of hij binnen mag komen.

De ijzingwekkende stilte in de keuken wordt alleen doorbroken door de rammelende koffiekopjes. Mijn handen trillen als ik de kop en schotel -met voetbad- voor hem neerzet. Verontschuldigend kijk ik hem aan, maar hij schudt bijna onmerkbaar zijn hoofd.
Met onvaste stem geeft hij een statisch verslag van de resultaten.
‘Het bloed op de badkuip is van de slager die als laatste dit huis bewoond heeft. Het is nog te vroeg om hier al definitieve conclusies uit te trekken, maar het ziet er naar uit dat hij in de verborgen kamer is vermoord, omdat op meerdere plaatsen in die ruimte bloedsporen van hem zijn aangetroffen.’ De politieagent neemt een slok van zijn koffie voor hij verdergaat. ‘Het DNA-onderzoek heeft echter nog iets anders uitgewezen. Op de pyjamabroek is bloed van de slager aangetroffen, maar ook nog van iemand anders.’
De politieagent blijft geruime tijd stil zitten en kijkt naar zijn handen. Dan schraapt hij zijn keel. ‘We denken dat de bebloede pyjama van de zoon van de buurvrouw is. Ook zijn DNA is aangetroffen.’
Prompt vraag ik hem: ‘Wat betekent dat dan? Heeft die zoon de slager vermoord? En de briefjes, hebben jullie daar iets op gevonden?’
De politieagent moet het antwoord schuldig blijven op de door mij afgevuurde vragen.
Hij heeft alleen nog maar de uitslag van het DNA-onderzoek van de badkuip en de pyjamabroek. De komende weken zal nader onderzoek hopelijk meer duidelijkheid geven. ‘Ik beloof dat ik u op de hoogte zal houden van onze vorderingen,’ sluit hij zijn verhaal met een gereserveerde blik af.

Als de politieagent is vertrokken, blijven Thomas en ik confuus achter. Verstandelijk weet ik dat we op dit moment weinig anders kunnen doen dan afwachten, maar angstige voorgevoelens over dreigend onheil overstemmen mijn denken. Hield die zoon zich verborgen in ons huis? Heeft hij de slager vermoord? Wie schreef die briefjes dan?
In gedachten zet ik de tekst van de briefjes op een rij:
Ga hier weg. Luister naar mij.
Laat niemand binnen. Luister naar mij.
Pas op voor de hond. Luister naar mij.
Ik was het niet. Luister naar mij.

Waar is degene die zich verborgen hield in ons huis ná het politieonderzoek gebleven?
Met een schok herinner ik mezelf het bleke gezicht voor het keukenraam. Ik ben er stellig van overtuigd dat hij nog steeds ergens in de buurt is. Ik voel het en ik merk aan het gedrag van Charlie dat hij ook nog steeds op zijn hoede is.
Thomas besluit om toch maar weer verder te gaan met klussen en vertrekt alsnog naar de Praxis. Ik blijf vertwijfeld achter.

Ik neem mezelf voor om op onderzoek te gaan in de tuin, zodra ik klaar ben met de afwas en ik stuur Charlie alvast naar buiten. Met mijn handen in het warme sop voel ik de ergste spanning een beetje wegtrekken, na een paar minuten sta ik zowaar te neuriën. ‘Mamaaaaaaaaaaa!’ Luuk staat gillend in de achtertuin en wijst omhoog.
 
 
Wordt vervolgd...
 
 
 


zondag 23 december 2012

Luister naar mij (deel 14)

’s Ochtends open ik mijn ogen, heel langzaam, één voor één. Mijn hoofd voelt zwaar aan en ik ben nog bibberig van alles wat we de afgelopen week hebben meegemaakt.
Ik sta alleen maar op omdat Luuk naar school moet. Het liefst zou ik de hele dag -diep weggekropen onder het dekbed- in de caravan blijven, om niet geconfronteerd te worden met het huis. Het piekeren over alle bizarre details heeft nog steeds geen sluitend verhaal opgeleverd. Ineens herinner ik mezelf dat ik vandaag Harm van der Staak zou bellen, om na te vragen waar de slager eigenlijk gebleven is. Hij was per slot van rekening de laatste bewoner van ons huis en zou wel eens een hoofdrol in het mysterie kunnen spelen. Ik begin ernstige vermoedens te krijgen dat de slager de verborgen kamer zelf heeft gemaakt. Waar hij die badkuip voor gebruikt zou kunnen hebben, is voor mij te misselijkmakend om überhaupt maar aan te denken.

Zodra Luuk naar school is, pak ik de telefoon. Harm is er uiteraard al van op de hoogte dat de technische recherche gisteren bij ons was. In een klein dorp als dit hoor je wel eens wat, vooral als je de eigenaar van de plaatselijke supermarkt bent.
De vraag ‘waar is de slager eigenlijk gebleven’ overvalt Harm blijkbaar; ik hoor hem een paar keer slikken aan de andere kant van de lijn, voordat hij aarzelend van wal steekt. Verward hoor ik de details aan. De slager is zes jaar geleden door de buurvrouw in het huis gevonden. Ze was gewend om regelmatig contact met hem te hebben, vooral nadat zowel haar man als zijn vrouw overleden waren. Toen ze de slager een paar dagen niet had gezien, heeft ze de sleutel die ze in haar bezit had gebruikt om het huis binnen te gaan. Daar heeft ze hem gevonden. Harm somt monotoon de afgrijselijke details op, alsof hij ze niet meer tot zich door wil laten dringen. De slager was in stukken gehakt, waarschijnlijk met een bijl. In elke kamer was iets gevonden; zijn hoofd, romp en ledematen lagen verspreid door het hele huis. Aan de hoeveelheid bloed, of juist de afwezigheid daarvan, was te zien dat hij niet in het huis was vermoord. ‘De juiste toedracht is nooit ontdekt. Het is allemaal bij vermoedens en gissingen gebleven, omdat er onvoldoende aanwijzingen waren. Sorry, dat ik dit nu moet vertellen. Ik had het liever niet opgerakeld, omdat jullie het huis gekocht hebben,’ besluit Harm stamelend zijn verhaal. Ontzet voeg ik de fragmenten van zijn verhaal toe aan wat ik al wist. ‘En in de verborgen kamer? Lag daar ook iets?’ vraag ik hem.
‘Welke verborgen kamer?’ zegt Harm verbouwereerd. Ik weet voldoende. Dit zou de bloedsporen op de rand van de badkuip kunnen verklaren. Ik denk dat de slager in die kamer is vermoord. Maar door wie? De puzzel is nog steeds niet kompleet.

Ongeduldig breek ik het telefoongesprek met Harm af en loop naar Thomas die al aan het werk is in het huis. Buiten adem vertel ik hem het verhaal van de slager. Thomas kijkt me vol ongeloof aan. Dit verklaart ook dat de politieagent razendsnel alarm sloeg toen hij het bloed op de badkuip en pyjama met eigen ogen zag. Ik ben onthutst over deze nieuwe ontdekkingen en zou het liefst direct de makelaar bellen om het huis weer te koop te zetten. Thomas en ik besluiten om geen overhaaste conclusies te trekken en eerst de resultaten van het technisch onderzoek af te wachten. Dit wordt weer een lange, zware week.
 
 
 
Wordt vervolgd...
 
 
 

donderdag 20 december 2012

Luister naar mij (deel 13)

Murw van alle gebeurtenissen van de laatste tijd, besluit ik dat de politie zich over dit briefje en alle andere bewijsstukken mag ontfermen. Ik haal diep adem en loop met een glimlach op mijn gezicht naar de politieagent die samen met Thomas in de toekomstige kamer van Luuk staat. Ze staan op het punt om de verborgen kamer te openen.
Thomas vertelt -druk gebarend- alles wat is voorgevallen sinds wij de sleutel van het huis hebben gekregen. Ik zie dat het dezelfde agent is die bij ons aan de deur stond voor het buurtonderzoek toen de buurvrouw zelfmoord had gepleegd. Hij begroet mij met een ernstige, onderzoekende blik. Enigszins van mijn stuk gebracht geef ik hem een hand. Thomas knipoogt naar mij en vervolgt zijn verhaal, met alle details in chronologische volgorde. De agent maakt driftig notities, maar zijn gezicht laat op geen enkele manier blijken wat hij denkt. Pas op het moment dat Thomas stilvalt, vertel ik dat ik zojuist weer een briefje heb gevonden. Met een ruk kijkt de politieagent op van zijn notitieboekje. Een ijzige blik volgt. ‘Weet u zeker dat de briefjes er nog niet eerder hingen? Misschien heeft uw zoon een grap uitgehaald. Kinderen van die leeftijd vinden een oud huis heel erg avontuurlijk en hebben een grote fantasie. Soms voelen ze feilloos aan dat hun ouders goedgelovig zijn,’ klinkt het laatdunkend.

Thomas slaat beschermend zijn arm om mij heen. De atmosfeer in de kamer lijkt ineens een stuk koeler. ‘Dan mag u mij ook vertellen hoe een jongen van 5 jaar een verborgen kamer in huis heeft gemaakt en vervolgens een matras en een badkuip naar binnen heeft gesleept. En dan heb ik het nog niet over de bloedspatten op de rand van het bad en op de herenpyjama die wij nog nooit eerder hadden gezien,’ zeg ik met vlijmscherpe tong. Intussen heeft Thomas de achterwand van de inbouwkast geopend en wenkt hij ons vanuit de verborgen kamer. ‘Komt u zelf maar eens kijken,’ zegt hij kortaf. De agent stapt naar binnen en blijft bedremmeld in het midden van de verborgen ruimte staan.
Ik kijk hem met vuurspuwende ogen aan. ‘Dit is vreemd,’ zegt hij. Tergend langzaam loopt hij door de kamer. Hij blijft enige tijd half gebogen over de badkuip staan, recht zijn rug en kijkt mij aan. ‘Ik denk dat ik u mijn excuses moet aanbieden. Ik bel direct de technische recherche of ze vanmiddag al kunnen komen.’

In de uren erna stormt er een wervelwind door ons huis. Twee mannen bezetten met hun grote koffers en camera’s één voor één alle kamers. Thomas en ik houden ons afzijdig en wijzen af en toe de precieze plek aan waar we iets hebben aangetroffen.
Het lijkt of we samen naar een spannende film kijken, alleen zijn wij dit keer de hoofdrolspelers. Na afloop zitten we verslagen in de keuken. De technische recherche heeft het huis van boven naar beneden binnenstebuiten gekeerd. Ik ben beduusd van de grondigheid waarmee ze het hebben aangepakt. Het meest ben ik geschrokken van de conclusie dat er iemand -schijnbaar moeiteloos- in en uit ons huis is gekropen.
Het open badkamerraam heeft er niets mee te maken; dat bleek niet goed te sluiten.
De grote notenboom achter het huis heeft eenvoudig toegang verschaft tot het raam in de kamer van Luuk. De dekenkist was, volgens de technische recherche, inderdaad ook nog recent geopend.

Wie was er in ons huis? Waarom? Die briefjes hang je niet neer als je niet ontdekt wilt worden. Het lijkt of iemand ons wilde waarschuwen, maar waarvoor?
Ik laat alle details nog eens de revue passeren en bedenk dan ineens dat ik niet naar de slager heb gevraagd. Vergeten. Morgen ga ik Harm van der Staak even bellen, denk ik vermoeid.

Ik kijk naar buiten en zie dat het al schemerig wordt. Waar blijft Luuk toch? Hij zou al lang thuis moeten zijn uit school.
Mijn ogen sperren zich wijd open. Een bleek gezicht kijkt door het keukenraam naar binnen. Ik knipper een paar keer met mijn ogen.
Niets. Zie ik spoken? Ik dacht toch echt dat ik iets zag!

De achterdeur zwaait open. Luuk komt vrolijk kletsend binnen met een vriendje.
De vermoeidheid eist zijn tol, denk ik beduusd, en doe alsof er niets aan de hand is.



Wordt vervolgd...